pers

'Recht op het doel af (...).' - Volkskrant - 01/06/2007

'Recht op het doel af, net als Scarlet.'

Het proza van Sanneke van Hassel kan niet kernachtiger. In Witte veder, het vervolg op haar veelgeprezen debuut IJsregen, staat geen woord te veel. ‘De afwas rukt op richting plafond.’
Arjan Peters, de Volkskrant, 1 juni 2007

Ze werkt lang aan haar verhalen die tijdens dat proces steeds korter worden. Van het eindresultaat kan geen woord meer af. Voor Sanneke van Hassel is prozaschrijven zoiets als dichten: alle denkbare uitweidingen en sfeerbeschrijvingen worden gestript, tot er een krachtig concentraat overblijft.
Die methode kenmerkte haar spraakmakende debuut IJsregen (2005) , en in de opvolger Witte veder is het niet anders. De lezer stapt er, zo lijkt het, telkens net iets te laat in – het verhaal is al begonnen vóór de eerste zin. Om erbij te blijven, of erbij te komen, moeten we zelf prompt meedenken. Van Hassel schrijft niet voor de leunstoellezer, maar voor de bezitter van een sta-op-fauteuil. De veren springen spontaan onder je kont, van alle verhoogde activiteit die erboven plaatsgrijpt.
‘Ze wordt wakker op de bank in de voorkamer.’ Eerste zin van een verhaal. ‘De televisie is aan.’ Tweede zin. Dan wil je meteen weten wat er met die vrouw aan de hand is.
Ander verhaal: ‘De afwas rukt op richting plafond.’ Alsof er niet eens een mens aan te pas is gekomen. Sterker en sneller is een bijna onbeheersbaar geworden toestand moeilijk uit te drukken.
In het verhaal ‘Belinda’ mag de jonge Josien Marsman uit Rotterdam voor het eerst in een cultureel radioprogramma komen voorlezen uit haar debuutroman. Dat de omstandigheden allerminst rustgevend zijn, geeft Van Hassel subtiel aan door de beschrijving van de studio: ‘De foyer moet een café voorstellen, met namaakantieke lambrisering en foto’s van artiesten.’ Het is benauwd in de zaal. ‘Voor een podium ter grootte van twee grafkisten staan tafeltjes waaraan zich een man of vijf publiek heeft verzameld.’ De presentator ‘is een troubadour uit de tijd van Boudewijn de Groot’, en de dichteres die voor Josien optreedt luistert naar de naam Mensje de Boer: vuurrood haar en wallen die ‘glimmen onder haar brillenglazen’. Ze heeft een flinke stapel werk voor zich. ‘Ik weet nog niet wat ik ga lezen’, zegt de dichteres terwijl ze met een theezakje in haar glas hengelt, ‘ik heb zó veel om uit te lezen.’
De ramp is compleet als de uitzending begint met een band, bestaande uit dikke jongens: ‘Muziek die klinkt naar lang niet geluchte kamers en afwas van twee weken.’ Van die afwas die zomaar oprukt richting plafond.
En dan moet het voorlezen nog beginnen. Maar de aanstaande nederlaag is al in de grondverf gezet. ‘Radio is een vak apart’, troost de presentator na afloop, bij de tram moet ze ellenlang wachten, ze belt haar vriend in Rotterdam en die zegt: ‘Je klonk goed, soms een beetje snel. Belinda zegt dat je een echt Rotterdams accent hebt.’ Zit ie met een ander aan de sekt. ‘Ik ga zo hangen’, zegt de lul. Waarop de jonge schrijfster, aldoor wachtend op de tram denkt aan Belinda, aan de fles wijn in haar tas, en ‘aan de fundamentele eenzaamheid waar grote schrijvers over schreven.’
Zelfs dit verhaal, waarin de schaarse radioliefhebbers die de zender kunnen vinden een zeker VPRO-programma herkennen – en heeft Mensje de Boer niet iets weg van Vrouwkje Tuinman? – is veel meer dan een kluchtige satire, door de klap op de vuurpijl die al was aangekondigd door die titel. Belinda deed al die tijd al mee, voordat haar naam in het verhaal opdook. Belinda is de ware oorzaak van de schampere grimmigheid die de schrijfster aan de dag legt bij de terugblik op haar eerste radio-optreden.
Radio mag een vak apart zijn, korte verhalen schrijven is dat óók. En Sanneke van Hassel beheerst dat aparte vak als weinig anderen. Hoe uiteenlopend de personages ook zijn die ze kiest, met vaste hand slaat ze hen de zekerheid en veiligheid uit handen. De boel begint vervaarlijk te schuiven en te wankelen. Relaties breken, misverstanden dienen zich aan, en als de schrijfster kordaat de laatste punt zet, kan de lezer nog een poosje voortpiekeren hoe het in ’s hemelsnaam verder moet.
Het hulpje van een theatergezelschap dat meegaat met een stel Hongaarse acteurs een nachtcafé in en welja, ook naar het hotel, laat zich onartistiek nemen op het bed en moet daarna halfblind naar huis, want Laszlo heeft in een dorstige bui het glas leeggedronken waar haar contactlenzen in dreven. ‘Min zes’ heet dat verhaal, een indicatie van haar oogsterkte maar evenzeer van de temperatuur die de kille hotelscène slaat. Eerste zin: ‘Ik ben Scarlett O’Hara, geen omwegen, ik ga recht op mijn doel af.’ Maar ja, toen had ze haar lenzen nog in.
Een man fietst naar huis en ziet van buiten dat de atletiektrainer van zijn vrouw in hun keuken staat te wokken. ‘Sommige dingen zijn heel eenvoudig’, heet dat verhaal, en daarmee is veel aangegeven. Van Hassel is een superieure econome die niet zégt dat ze recht op haar doel afgaat, die omweg slaat ze over, ze heeft het al gedaan voor je het constateert.
Het boek besluit met het wedervaren van een oud-bokser wiens huwelijk in de touwen hangt. Je krijgt na lezing van Witte veder nou niet het idee dat het allemaal best meevalt, met het leven, maar wel dat we een schrijfster hebben die dat kernachtig kan opschrijven.


< vorige volgende >